Wat hebben wij tot nu toe geleerd?

Met deze volgende slo-leerdoelen bewijzen wij wat we de afgelopen periode hebben geleerd tijdens de nask lessen! We hebben per leerdoel een klein stukje zelf geschreven om te bewijzen dat we ze allemaal snappen.


3.1.1

leerdoel: Je analyseert enkele directe lichtbronnen met divergente, convergente of evenwijdige lichtbundels, en je beschrijft indirecte lichtbronnen met diffuse terugkaatsing

Antwoord: Bij directe lichtbronnen met divergente bundels wordt het licht in alle richtingen verspreid. Bij convergente bundels beweegt het licht naar 1 punt en bij evenwijdige bundels blijft het licht in dezelfde richting. Bij indirecte lichtbronnen, zoals oppervlakken die het licht diffuus terugkaatsen, wordt het licht in verschillende richtingen verspreid, waardoor een minder scherp lichtbeeld ontstaat.


3.1.2

leerdoel: Je legt uit met een constructietekening dat als licht van een uitgebreide lichtbron op een niet transparant voorwerp valt, deze schaduw dezelfde vorm heeft en dat er een kern- en halfschaduw ontstaat


Antwoord: Je ziet in de afbeelding hiernaast dat er een uitgebreide lichtbron op een niet transparant voorwerp valt. Je ziet ook een halfschaduw en kernschaduw. Op de plek waar de schaduwen over elkaar heen vallen is het donkerst dat is de kernschaduw. Links en rechts van de kernschaduw zie je een lichtere halfschaduw. Hier kan het licht van de ene lamp wel komen, maar van de andere niet.

3.1.3

Leerdoel: Je beschrijft hoe van een voorwerp dat vóór drie spiegels

(tripelspiegel) staat het spiegelbeeld wordt getekend en je beschrijft hoe een bolle spiegel werkt door gebruik te maken van de spiegelwet 'hoek van inval = hoek van terugkaatsing'

Antwoord: Als een voorwerp vóór drie spiegels staat, dan is het beeld in elke spiegel een spiegelbeeld van het beeld in de vorige spiegel. Dit resulteert in een oneindige rij van spiegelbeelden.

Een bolle spiegel werkt volgens de spiegelwet 'hoek van inval = hoek van terugkaatsing'. Dit betekent dat lichtstralen die op de spiegel invallen, terugkaatsen met dezelfde hoek. Dit resulteert in een vervorming van het beeld, waarbij objecten verder weg lijken te zijn dan ze in werkelijkheid zijn. 


3.1.4

Leerdoel: Je legt uit met een constructietekening dat van een voorwerp dat staat vóór een bolle lens een beeld gevormd kan worden, doordat licht door een bolle lens convergent gebroken wordt en vergelijkt dat met de werking van een accomoderende oog


Antwoord: Je ziet hieronder aan de rechter kant een bolle lens die convergeert. Als je een voorwerp voor een bolle lens plaatst en er licht op schijnt, kan je een beeld zien van dat voorwerp. Dat komt doordat een bolle lens convergeert, als al die lichtstralen samen komen op 1 plek noem je dat het brandpunt. Als je een plaat of een plat voorwerp op dat brandpunt zet is je afbeelding het meest scherp te zien hoe verder af van het brandpunt hoe waziger het wordt. Het accomoderende oog werkt op rond de zelfde wijze maar beter. Je oog past de sterkte van je lens aan om steeds van de gewenste afstand scherp te zien.

3.1.5

Leerdoel: Je legt uit dat als licht op een prisma valt het wordt gebroken in

het spectrum van wit licht en je beschrijft met een tekening hoe een regenboog ontstaat.

Antwoord: Als je wit licht schijnt op een prisma word het licht afgebroken waardoor je alle kleuren van wit ziet en dat noem je spectrum. Je ziet hieronder een teken van hoe de kleuren komen van een regenboog maar hoe werkt dit precies? Water heeft een andere dichtheid dan lucht. Daarom zou het lucht bij het verlaten van de regendruppel gebroken worden en zicht opgesplitste in verschillende kleuren: het prisma effect.


3.1.6

Leerdoel: Je voorspelt welke kleuren worden gemaakt door het mengen

van bepaalde primaire lichtkleuren. 

Antwoord:  Primaire lichtkleuren zijn rood, groen en blauw. Door deze kleuren te mengen, kun je andere kleuren maken. Bijvoorbeeld door rood en groen te mengen, krijg je geel. Door rood en blauw te mengen, krijg je magenta. Door groen en blauw te mengen, krijg je cyaan. Door alle drie de kleuren te mengen, krijg je wit licht.


3.2.1

Leerdoel: je verklaart dat geluidsbronnen(stem, luidspreker) verschillende

soorten geluidstrillingen maken, die door een trillende tussenstof meteen bepaalde snelheid (s=v*t) worden verplaatst door druk veranderingen vervolgens worden opgevangen(oor, microfoon).

Antwoord: Jij hoort geluid door trillingen. Elke geluidsbron trilt zoals je stem of een speaker. Als jij tegen iemand praat begint je stemband te trillen. Die trillingen komt in de lucht met een bepaalde snelheid dat word berekent met binnen hoeveel tijd je iets hoort en waar je bent bijvoorbeeld je bent buiten en je hoort bliksem om de 3 seconden. Dan doe je 3 X 343 m/s en dat is ongeveer duizend meter en dat is een kilometer. Geluid word verplaats met drukveranderingen dat zijn net golven en die golven brengen het geluid in je oren.


3.2.2

leerdoel: Je beschrijft welke factoren gehoorschade kunnen veroorzaken,

je beschrijft wanneer er sprake is van geluidshinder en je legt uit welke aspecten een rol spelen bij te nemen maatregelen, zoals geluidssterkte en tijdsduur.

Antwoord: Gehoorschade is de verslechtering of verstoring van het gehoor. In veel gevallen ontstaat gehoorschade door te lange blootstelling aan hard geluid, zoals harde muziek en vormen van lawaai. Gehoorschade kan ook ontstaan door bepaalde ziekten. je kan geluidhindering voorkomen door bijvoorbeeld af te spreken tot wanneer het geluid mag door gaan of bijvoorbeeld het geluid iets zachter te zetten. 


3.2.3

Leerdoel: Je legt het verband uit tussen frequentie, het aantal trillingen per seconde en de toonhoogte en je voorspelt hoe verschillen zichtbaar worden op het scherm van een oscilloscoop.

Antwoord: Frequentie verwijst naar het aantal trillingen per seconde (Hz) van een geluidsbron. Hoe hoger de frequentie, hoe hoger de toonhoogte van het geluid. Op het scherm van een oscilloscoop worden deze trillingen weergegeven als golvend bewegende lijnen. 

3.2.4 

Leerdoel: Je beschrijft dat de geluidssterkte wordt gemeten met een

decibel-meter of met een oscilloscoop door de amplitude van de golf te bepalen, en je beschrijft dat bij verdubbeling van het aantal geluidsbronnen de geluidssterkte met 3 dB toeneemt.


Antwoord: Het volume van een voorwerp wordt gemeten met een decibelmeter. De golflengte zegt iets over de lengte van de golf. De golflengte is de lengte van één golf, de golflengte kun je meten door de bijvoorbeeld afstand tussen de twee toppen te bepalen. Wij hebben dit tijdens de les ook uitgetest door met de hele klas veel geluid te maken. En we hebben ook iets geleerd over het verdubbelen van de decibel bron, we hebben bijvoorbeeld geleerd dat 1 auto 70 Db is en 2 auto's 73 Db, als je dan 3 auto's hebt komt er niks bij en bij 4 auto's heb je 76 Db.


3.3.1

Leerdoel: je herkent infrarode en ultraviolette straling als niet zichtbare

straling, je wijst de ligging in het spectrum aan en je legt de werking van een aantal toepassingen uit

Antwoord: Infraroodstralen kunnen niet met het blote oog worden gezien, maar wel met de camera van een mobiele telefoon. UV-stralen zijn met het blote oog niet te zien, maar wel voelbaar. Ultraviolette stralen kunnen de huid verbranden. Hieronder zie je wat mensen niet met het blote oog kunnen zien en wat ze wel kunnen zien. UV-stralen worden ook gebruikt op werkplekken, zoals ziekenhuizen, voor luchtdesinfectie. Infraroodstralen worden ook gebruikt in afstandsbedieningen, zodat mensen ze zonder irritatie kunnen gebruiken.

3.3.2

Leerdoel: Je herkent voorbeelden van ioniserende straling, je beschrijft

een aantal medische toepassingen, je beschrijft stralingsrisico's en je wijst de ligging van ioniserende straling in het spectrum aan.

Antwoord:  Ioniserende straling is een soort straling die deeltjes uit materie losmaakt en daardoor ionen veroorzaakt. Voorbeelden van ioniserende straling zijn gammastraling, röntgenstraling en ultraviolette straling. Er zijn ook stralingsrisico's verbonden aan blootstelling aan ioniserende straling, zoals kanker, schade aan DNA en verminderde vruchtbaarheid. Het is daarom belangrijk om blootstelling aan ioniserende straling zoveel mogelijk te beperken.


3.3.3

Leerdoel: je vergelijkt manieren waarop levende wezens beschermd

kunnen worden tegen ongewenste effecten van straling en beargumenteren welke meest geschikte manier is.


Antwoord: Hoe u zich kunt beschermen tegen stralingen? wij hebben een paar antwoorden opgezocht.


  1. Tijdlimieten: Het beperken van de tijd van blootstelling aan straling kan de stralingsrisico's verminderen.

  2. Afstand: Het vergroten van de afstand tussen de bron van straling en het levende wezen kan helpen bij het verminderen van de blootstelling.

  3. Beschermende materialen: Het gebruik van beschermende materialen, zoals lead of beton, kan helpen bij het verminderen van blootstelling aan straling.


Maak een gratis website. Deze website werd gemaakt met Webnode. Maak jouw eigen website vandaag nog gratis! Begin