Leerdoelen van kwartaal 1 
Natuurkunde/scheikunde


1.1.1

 tijdens de les hebben we 10 reageerbuisjes gekregen, je kan deze stoffen herkennen aan kleur, geur, oplosbaarheid in water, elektrische geleiding, kookpunt, smeltpunt en geluidsnelheid. sommige stoffen die we tijdens de les kregen roken bijna naar niks, maar sommige stoffen roken wat zwaarder en er was 1 stof die echt heel zwaar rook waar je een beetje duizelig van werd.


1.1.2

Een vaste stof heeft een lage temperatuur. Als je een vaste stof verwarmt wordt het een vloeistof en de moleculen gaan zich een beetje verspreiden, maar ze staan nog steeds dicht op elkaar. Als je vloeistof ook verwarmt gaat het verdampen en word het gas de moleculen zijn dan verspreid. Als je gas rijpt wordt het weer een vaste stof en de moleculen zijn dan weer dicht op elkaar. Als je van een vaste stof gas wilt maken moet je het sublimeren. En als je van gas een vloeistof wilt maken moet je het condenseren. En als je van vloeistof een vaste stof wilt maken moet je het stollen.  

1.1.3

tijdens de les kreeg ieder groepje een product met een pictogram ( ook wel een gevarensymbool genoemd ) wij hadden een product met het gevarensymbool van corrosief ( corrosief vreet metaal weg en veroorzaakt brandwonden en oogschade. het is schadelijk voor de gezondheid op lange termijn: risico voor ongeboren kinderen, vorming van kanker, allergieën en astmasymptomen. wij vonden het onderwerp over de symbolen als groepje leuk en interessant. de gevaren van deze stoffen zijn: giftig, bijtend , schadelijk, irriterend enz


1.1.4

Een vaste stof heeft een grotere dichtheid, omdat de moleculen dichter op elkaar zitten. Vloeistof heeft een kleinere dichtheid omdat de moleculen minder op elkaar zitten. En gas heeft de kleinste dichtheid omdat de moleculen helemaal verspreid staan dan. De dichtheid bereken je door de massa en het volume van de stof. Om te weten wat de massa is moet je het wegen en om te weten wat het volume is doe je lengte x breedte x hoogte.  

.

1.1.5

                   als een voorwerp een grotere dichtheid heeft dan water zinkt het. als een voorwerp een even grote dichtheid heeft als water blijft het voorwerp zweven. Als een voorwerp een kleinere dichtheid heeft dan water dan drijft het. zonnebloemolie heeft bijvoorbeeld een kleinere dichtheid dan water daarom blijft het drijven.
maar bijvoorbeeld metaal zinkt, omdat het een grotere dichtheid heeft dan water.

1.1.6

Je kan als voorbeeld nemen de stof water. Omdat water vloeibaar is kan het ook makkelijk door leidingen. Water kan ook warmte opnemen en verspreiden. En water is niet brandbaar en ook veilig. Aluminium is bijvoorbeeld licht en kan goed warmte vasthouden, daarom gebruiken ze aluminium om over dingen te doen op ze warm te houden.   


1.1.7

De productie van grondwater begint bij water onder grond. Bedrijven verzamelen het water. Om grondwater drinkbaar te maken moeten ze het eerst zuiveren met grind, daarna zand ten slotte om het nog beter te zuiveren nog een keer zand. Dan komt het water bij het reservoir. En met een pomp komt al dat water bij huizen. De productie van oppervlaktewater begint bij water boven grond. Een pompmachine pompt het water naar een andere plek. Het water komt eerst door de Biesbosch bekkens, daarna de berenplaat bekken, vervolgens door microzeven, dan gaat het water door een ijzerslib filter, daarna gaat hij door een dubbel laag filter met zand en antraciet, vervolgens gaat hij door een ultraviolet hoofddesinfectie ook gaat hij door een actieve kool filter ten slotte komt hij bij het waterreservoir en met een pomp gaat het water naar huizen.  


1.1.8

 Als een vaste stof vloeibaar wordt komt dat door de moleculen. Moleculen blijven door aantrekkingskrachten op dezelfde plaats. Maar als de temperatuur stijgt gaan de moleculen steeds harder trillen. De afstand van de moleculen worden groter. Je merkt dat de stof uitzet. Door de grote afstanden trekken de moleculen elkaar minder sterk aan. Als de temperatuur is gestegen tot de bepaalde waarde is de aantrekkingskracht te klein om de moleculen op hun vaste te houden. De stof smelt dan en wordt vloeibaar. De moleculen bewegen nu alle richtingen langs elkaar heen.  

.

1.1.9

Moleculen bestaan uit 2 of meerdere atomen. De verbinding tussen die atomen noemen we atoombinding. Deze binding bestaat doordat er van beide atomen een elektron zich bevindt aan het elektron van het andere atoom. Deze elektronen heten bindingselektronen.  

 


Maak een gratis website. Deze website werd gemaakt met Webnode. Maak jouw eigen website vandaag nog gratis! Begin
Wij gebruiken cookies om onze website goed te laten functioneren en te beveiligen, en om je de best mogelijke gebruikerservaring te bieden.

Geavanceerde instellingen

Je kunt jouw cookievoorkeuren hier aanpassen. Schakel de volgende categorieën in of uit en sla de selectie op.